‘Brot’ is het Duitse woord voor ‘brood’, dacht ik altijd. Taalkundig ongetwijfeld juist, maar het Duitse ‘Brot’ verwijst naar een heel ander product dan het Nederlandse ‘brood’. Als kind kwam ik een enkele keer in Monschau of Sauerland, de verste vakantiebestemmingen van mijn ouders. Bij het ontbijt keek ik wantrouwig naar de donkere, dun gesneden plakken onbekend voedsel. Dat was brood volgens mijn moeder, schoenzolen volgens mijn vader.
Eén zwaluw maakt nog geen zomer, zeggen de Nederlanders; de Vlamingen zeggen dat één zwaluw de lente niet maakt. In het Friese watersportdorp waar ik tegenwoordig woon, ontstaat een zekere opwinding als de eerste Duitsers van het jaar in het straatbeeld verschijnen, een teken dat het vaarseizoen weer begint, dat het dus voorjaar is. De winterse Fries-
Zo’n 25 jaar geleden begon mijn broodbakperiode. Ik kocht een broodbakmachine, patentbloem, poedergist en ging aan de gang. Het rook ‘s morgens vaak wel lekker, maar een echt succes was het niet: ongerezen, ingestort, te vochtig. Hulpmiddelen erbij, zoals vitamine-
Nog was ik niet tevreden; het bleef wat slap Nederlands brood. Er moest zuurdesembrood gemaakt worden. Broodboeken werden aangesleept en internet geraadpleegd. Zuurdesembrood was fout, als woord dan; het is zuurdeegbrood of desembrood, zuurdesem is een pleonasme, is dubbelop. Een paar dingen werden me duidelijk. Ten eerste dat begenadigde desembroodbakkers nog geen begenadigde leermeesters zijn. Vage, niet of dubbelzinnig gedefinieerde termen alom. Er was iets met een moederdeeg. De onvermijdelijke associatie met moederkoek ontnam me misschien het zicht op de functie van het moederdeeg, maar het kan ook aan een verschillend woordgebruik van de auteurs gelegen hebben. Je moest onfatsoenlijke hoeveelheden moederdeeg bereiden, die dan na zoveel dagen grotendeels weer weggooien, voeden , aanvullen, vertroetelen, koosnamen geven en ik weet niet wat. Onverbloemd (geen woordgrapje) occultisme en grenzeloze domheid schemerden ook her en der door de desemliteratuur. Intussen ontstonden er zo nu en dan redelijk geslaagde desembroden, waarna weer een reeks misbaksels uit de oven kwam. Een mooi desemcultuurtje kon zo maar na één dag getransformeerd zijn tot een onwelriekend dampend kommetje snot.
Allengs groeide het inzicht dat ik nooit een Brotbäcker zou worden; ik nam mijn toevlucht tot ingevroren desembroden bij horecagroothandels of supermarkten, las de lijst met ingrediënten en huiverde. Niet omdat ik een redeloze angst voor E-
Als de nood het hoogst is, zegt men wel eens, is de redding nabij, hetgeen in het algemeen natuurlijk apekool is zoals de opvarenden van de Titanic hadden kunnen beamen als ze niet verdronken waren, maar in dit geval ging het wel op. Net toen ik mijn pogingen om desembroden te bakken definitief wilde opgeven, kwam ik op internet een recensie van het ‘Brotbackbuch’ van Lütz Geiẞler tegen.
Wordt vervolgd